Nieuw wild

door nell_westerlaken2 op vrijdag 5 december 2008

Nieuw wild

door nell_westerlaken2 op vrijdag 5 december 2008

Limpopo National Park, Mozambique

Bron: redactie

toerisme natuur leeuw wildpark wild bescherming nijlpaard

Ze zijn blij met elk nieuw dier, in het jonge wildpark van Mozambique. Nell Westerlaken leert er te letten op het kleine - en stuit dan op een leeuwengezin.

De zon bepaalt wat er gebeurt in het orkest: voordat het eerste ochtendlicht verschijnt, legt ze de kikkers het zwijgen op. Niet lang daarna geeft ze het sein dat de vogels kunnen beginnen en de insecten zich voluit mogen laten gaan. Ze heeft de olifant wakker gemaakt die nu snuivend en spetterend een modderbad neemt in het riviertje voor mijn tent. En de krokodil mag dan geruisloos de oever afglijden, als hij naar een vogel hapt op de plompenbladeren, landt hij met een plons weer in het water.

Het is zes uur in de ochtend. Het roekt en kraait en tsjirpt en koert in de bomen. Het ratelt, fladdert en zingt. De wildernis is aan de dag begonnen.

's Nachts had een ander geluid de tenten van het Machampane Wilderness Camp bereikt. Het was rauw en zwaar en klonk verontrustend dichtbij. Verspreid over de nacht waaide die brul een keer of drie onze kant op. Een leeuw, wisten de rangers. Er waren vaker leeuwen in de buurt, maar een leeuw die 's nachts op gezette tijden brult, is een mannetjesleeuw, die kan geen ander doel hebben dan de concurrentie verjagen. Eén brullende leeuw betekende dus twee leeuwen; bij het ontbijt heerste een uitgelaten stemming.

Het Parque Nacional do Limpopo in het westen van Mozambique is zo jong dat de natuurbeschermers blij zijn met elke nieuwe bewoner. In 2000 werd het gebied grenzend aan het Zuid-Afrikaanse Krugerpark uitgeroepen tot nationaal park, met de bedoeling er een grensoverschrijdend wildterritorium van te maken. Kruger had te veel olifanten, Limpopo te weinig. Een deel van het hek tussen de territoria werd weggehaald, enkele olifanten werden naar Mozambique getransporteerd waar voedsel was in overvloed. Maar had iemand de olifanten wat gevraagd? Ze liepen stante pede terug.

Met vallen en opstaan, met transporten en tijdelijke omheiningen voor de nieuwe dieren werd het wildleven op gang geholpen. ‘Daarom zijn we zo blij met die leeuwen', zegt Johan Klopper, een Zuid-Afrikaanse natuurbeschermer die werkt in Limpopo. ‘Roofdieren komen als laatste, als er genoeg prooidieren zijn.' Hij deelt zijn enthousiasme met de gidsen. ‘Gaan jullie maar eens op zoek naar die leeuw van vannacht', zegt hij, ‘die kan nooit ver zijn.'

Buiten de bomen rondom het kamp begint een rotsig terrein met mopanestruiken en kniehoog gras. Ranger Patrick - met geweer - en gids Wayne bestuderen het rulle zand tussen de struiken. Ze zien zebra-afdrukken, een hyenaprent, maar van de leeuw geen spoor. Elke ritsel in de struiken wordt opgemerkt, elke veeg in het stof met routine geduid. Om het grote te vinden, moeten ogen en oren zijn getraind op het kleine. Intussen kan ik het niet laten schichtig om me heen te kijken. De leeuw kan nooit ver zijn.

Maar wat ziet een stadsmens? Patrick en Wayne ontdekken een steenbok als ik naar sporen zoek. Ze zien een enorm spinnenweb als ik de horizon aftuur naar de steenbok. Ze wijzen op een visarend terwijl ik in gevecht ben met het taaie spinrag. Intussen geven ze uitleg: de ronde witte uitwerpselen zijn de onverteerde schubben van een grote, giftige duizendpoot. Alleen een civetkat is ongevoelig voor het gif, dus er moet een civetkat in de buurt zijn. En zie je die mooie gouden kleur van de spinnenwebben? De schoonheid van het kleine.

Johan Klopper wees erop gisteravond: ‘Veel toeristen lijden aan het Big Five-syndroom. Ze willen niet zien hoe magistraal het ecosysteem, de voedselketen, in elkaar steekt.' Terwijl Patrick en Wayne inmiddels met wisselend succes een spoor van leeuwenprenten volgen, raak ik in de ban van witte uitwerpselen en gouden spinrag.

Opeens steekt Patrick een hand op: halt. Verse prenten in het zand. Gespannen sluipen we verder, vijf minuten, tien - mijn aandacht verslapt alweer als plotseling het struikgewas tot leven komt. Een leeuw met donkere manen spurt weg. Volgen een leeuwin en een kleiner exemplaar met korte manen: een jong mannetje. Met korte sprongen verdwijnt de familie in het gras. Drie leeuwen! Een moment staan we aan de grond genageld. ‘Wow', zucht Wayne, ‘het gaat écht goed met Limpopo.'

N iet iedereen is blij met het opbloeiende wildleven in het Limpopo-park. Wat doe je als zo'n brutale ‘Kruger'-olifant - gewend aan mensen - door je maïsveld banjert? Hoe voorkom je dat een van die nieuwe leeuwen je koe opvreet, als je niet meer mag jagen op groot wild? Daar heeft de sangoma, de sjamaan, geen oplossing meer voor, daartegen is niets te beginnen met njanga, geneeskrachtige kruiden.

In het dorp waar ranger Patrick is geboren, lijkt alles z'n gewone gang te gaan.

Achter een van de lemen huizen, niet ver van het Machampane Camp, klinkt het ritmische gestamp van een vijzel. Patricks vrouw geeft zittend in het zand hun baby de borst. Het is marulaseizoen. Een oude vrouw pelt een berg witte vruchtjes, omringd door een paar peuters die zich geen kans laten ontgaan een paar van de marula's te pikken.

Er is veel te zien in het dorp, er is veel te vertellen. Dat de maïskolven worden opgeslagen op de bovenste verdiepingen, dat daaronder wordt gekookt, zodat de rook de insecten weghoudt uit de voorraad. Dat de gevlochten bedden op stenen staan, zodat de kwade geesten eronder een uitweg hebben.

Maar wat je niet ziet, is dat de Shangaan-bevolking in Limpopo nog maar onlangs is bekomen van andere kwade geesten. Tijdens de Mozambikaanse burgeroorlog, waaraan in 1992 een einde kwam, was het gebied een efficiënte schuilplaats voor militanten en het is geen geheim dat vanuit Zuid-Afrika wapens werden aangevoerd via het Krugerpark: geen betere beveiliging dan een gebied waar het wemelt van de roofdieren. In het noorden van het park wordt nog weleens een kreupele olifant gesignaleerd, een oorlogsslachtoffer dat op een mijn is gelopen.

En nu hangen nieuwe donderwolken boven Patricks dorp. Het park bracht weliswaar inkomsten - 10 procent van de opbrengsten uit toerisme gaat naar de bevolking - , drieduizend bewoners zullen het land van hun voorouders moeten verlaten omwille van de natuur. De overheid heeft plannen hen honderd kilometer verder te huisvesten, op de vruchtbare oevers van de Olifantsrivier.

‘De bevolking zal op den duur misschien beter af zijn', zegt Tony Mondlane, een van de onderwijzers in het dorp. Zijn klas zit op houten bankjes in de schaduw van een boom. ‘Maar het zal veel moeite kosten iedereen ervan te overtuigen dat dit het beste is.'

Voor de zeer nabije toekomst hoeft niemand zich nog zorgen te maken. Op ministerieel niveau is ruzie uitgebroken: een deel van de ambtenaren vindt dat de vruchtbare grond ‘te goed' is voor de Shangaan-bevolking uit het park.

Patrick heeft gemengde gevoelens bij de plannen. Zijn familie is vergroeid met de plek, maar hij heeft zijn baan als ranger te danken aan het park. Een paar jaar geleden nog was hij een van de gelukszoekers die grote risico's namen om de kost te verdienen. Bij het verlaten van het dorp wijst hij op een boom die bij het pad staat. In de bast staat een rij kerven: merktekens van de waaghalzen. In maanverlichte nachten trekken ze te voet naar de grens van ‘Kruger' en banen zich met gevaar voor eigen leven een weg door het park op zoek naar werk in Zuid-Afrika: 40 uur lopen zonder pauze. ‘Wie niet kan meekomen of gewond raakt, wordt achtergelaten; de wet van de wildernis.' Patrick lacht ongemakkelijk.

Dan vertelt hij het verhaal over de Sjangaan die door leeuwen uit een boom werd gesleurd. En over leeuwen die geduldig lagen te wachten onder een tak tot hun menselijke prooi van uitputting naar beneden viel. Naar schatting 10 procent van de gelukszoekers overleeft de tocht niet.

Niet veel later, vlakbij het Krugerpark, merkt Johan Klopper sporen op tussen parapluvormige acacia's. Hij heeft de vaste paden van het wild in zijn hoofd zoals een stadsmens de routes van de bus. Maar deze sporen kloppen niet. Voetafdrukken. ‘Eén met schoenen, één op blote voeten.'

‘Hopelijk zijn het gelukszoekers, geen stropers. De afgelopen drie jaar zijn zes neushoorns doodgeschoten van de elf die we hadden uitgezet. Onder de bevolking van het park gaan geruchten dat er stropersbedden zijn gesignaleerd aan de rivieroever.' Op zelfgebouwde vlonders in de bomen wachten de criminelen ‘s nachts op het wild. ‘Chinezen betalen 15 duizend rand voor een neushoorn.’

In de middag gaan de gidsen Janco en Wayne op pad naar een gebied dat zebrapan wordt genoemd. Ze willen kijken of de neushoorns die het noorden het park zijn ingekomen, al verder naar hier, naar het zuiden zijn gekomen. De stropersbedden zouden niet ver van zebrapan zijn gezien.

De tocht voert door heuphoog gras, over een droge rivierbedding met zwarte stenen, langs acaciabosjes en eenzame koortsbomen waarvan de witgroene stammen oplichten in de zon. De geur van wilde tijm komt los uit het gras.

Strekspinnen werken aan hun gouden webben die wel drie meter in doorsnee kunnen worden. De ranger die ons begeleidt, veegt ze opzij met zijn oude AK 47. Impala's grazen onder een groepje acacia's en in de verte zien we de spiralende hoorns van een koedoe boven het gras - duikertjes, zebra's en antilopen, maar neushoorns zijn er niet.

Na een paar uur lopen stuiten we op een verlaten vuurplaats. Stropers? Het kunnen ook andere rangers zijn geweest, zegt Janco. Maar dan zien we ze, in twee bomen aan de rivier: gevlochten matten op een meter of drie hoogte. Janco inspecteert een van de bedden. Niets te zien, ook in de omgeving niet. Het is moeilijk te bepalen wanneer de bedden zijn verlaten, maar de gidsen zijn er niet gerust op.

De nacht brengt zowel slecht als goed nieuws naar het kamp. Om een uur of vijf klinkt een enkel schot in de verte, uit de richting van de stropersbedden. Een neushoorn, maar ook een olifant, is te doden met één welgemikt schot, had Johan verteld. De anti-stroopeenheden zijn vaak te laat: de criminelen werken snel en efficiënt.

Een halfuur later wordt het kamp opnieuw opgeschrikt, dit keer door een hard geluid - hees, blazend, zwaar, als van een reusachtig blaasinstrument. De maan verschuilt zich achter de wolken, het donker geeft niets prijs. Als het licht wordt, laat de herriemaker zich zien. Hij poedelt gemoedelijk tussen het kroos en de plompenbladeren: een nijlpaard. Weer is het feest bij het ontbijt: het allereerste nijlpaard dat de rivier is afgezakt tot aan het kamp.

Ze zijn blij met elk nieuw dier, in het jonge wildpark van Mozambique. Nell Westerlaken leert er te letten op het kleine - en stuit dan op een leeuwengezin.

De zon bepaalt wat er gebeurt in het orkest: voordat het eerste ochtendlicht verschijnt, legt ze de kikkers het zwijgen op. Niet lang daarna geeft ze het sein dat de vogels kunnen beginnen en de insecten zich voluit mogen laten gaan. Ze heeft de olifant wakker gemaakt die nu snuivend en spetterend een modderbad neemt in het riviertje voor mijn tent. En de krokodil mag dan geruisloos de oever afglijden, als hij naar een vogel hapt op de plompenbladeren, landt hij met een plons weer in het water.

Het is zes uur in de ochtend. Het roekt en kraait en tsjirpt en koert in de bomen. Het ratelt, fladdert en zingt. De wildernis is aan de dag begonnen.

's Nachts had een ander geluid de tenten van het Machampane Wilderness Camp bereikt. Het was rauw en zwaar en klonk verontrustend dichtbij. Verspreid over de nacht waaide die brul een keer of drie onze kant op. Een leeuw, wisten de rangers. Er waren vaker leeuwen in de buurt, maar een leeuw die 's nachts op gezette tijden brult, is een mannetjesleeuw, die kan geen ander doel hebben dan de concurrentie verjagen. Eén brullende leeuw betekende dus twee leeuwen; bij het ontbijt heerste een uitgelaten stemming.

Het Parque Nacional do Limpopo in het westen van Mozambique is zo jong dat de natuurbeschermers blij zijn met elke nieuwe bewoner. In 2000 werd het gebied grenzend aan het Zuid-Afrikaanse Krugerpark uitgeroepen tot nationaal park, met de bedoeling er een grensoverschrijdend wildterritorium van te maken. Kruger had te veel olifanten, Limpopo te weinig. Een deel van het hek tussen de territoria werd weggehaald, enkele olifanten werden naar Mozambique getransporteerd waar voedsel was in overvloed. Maar had iemand de olifanten wat gevraagd? Ze liepen stante pede terug.

Met vallen en opstaan, met transporten en tijdelijke omheiningen voor de nieuwe dieren werd het wildleven op gang geholpen. ‘Daarom zijn we zo blij met die leeuwen', zegt Johan Klopper, een Zuid-Afrikaanse natuurbeschermer die werkt in Limpopo. ‘Roofdieren komen als laatste, als er genoeg prooidieren zijn.' Hij deelt zijn enthousiasme met de gidsen. ‘Gaan jullie maar eens op zoek naar die leeuw van vannacht', zegt hij, ‘die kan nooit ver zijn.'

Buiten de bomen rondom het kamp begint een rotsig terrein met mopanestruiken en kniehoog gras. Ranger Patrick - met geweer - en gids Wayne bestuderen het rulle zand tussen de struiken. Ze zien zebra-afdrukken, een hyenaprent, maar van de leeuw geen spoor. Elke ritsel in de struiken wordt opgemerkt, elke veeg in het stof met routine geduid. Om het grote te vinden, moeten ogen en oren zijn getraind op het kleine. Intussen kan ik het niet laten schichtig om me heen te kijken. De leeuw kan nooit ver zijn.

Maar wat ziet een stadsmens? Patrick en Wayne ontdekken een steenbok als ik naar sporen zoek. Ze zien een enorm spinnenweb als ik de horizon aftuur naar de steenbok. Ze wijzen op een visarend terwijl ik in gevecht ben met het taaie spinrag. Intussen geven ze uitleg: de ronde witte uitwerpselen zijn de onverteerde schubben van een grote, giftige duizendpoot. Alleen een civetkat is ongevoelig voor het gif, dus er moet een civetkat in de buurt zijn. En zie je die mooie gouden kleur van de spinnenwebben? De schoonheid van het kleine.

Johan Klopper wees erop gisteravond: ‘Veel toeristen lijden aan het Big Five-syndroom. Ze willen niet zien hoe magistraal het ecosysteem, de voedselketen, in elkaar steekt.' Terwijl Patrick en Wayne inmiddels met wisselend succes een spoor van leeuwenprenten volgen, raak ik in de ban van witte uitwerpselen en gouden spinrag.

Opeens steekt Patrick een hand op: halt. Verse prenten in het zand. Gespannen sluipen we verder, vijf minuten, tien - mijn aandacht verslapt alweer als plotseling het struikgewas tot leven komt. Een leeuw met donkere manen spurt weg. Volgen een leeuwin en een kleiner exemplaar met korte manen: een jong mannetje. Met korte sprongen verdwijnt de familie in het gras. Drie leeuwen! Een moment staan we aan de grond genageld. ‘Wow', zucht Wayne, ‘het gaat écht goed met Limpopo.'

N iet iedereen is blij met het opbloeiende wildleven in het Limpopo-park. Wat doe je als zo'n brutale ‘Kruger'-olifant - gewend aan mensen - door je maïsveld banjert? Hoe voorkom je dat een van die nieuwe leeuwen je koe opvreet, als je niet meer mag jagen op groot wild? Daar heeft de sangoma, de sjamaan, geen oplossing meer voor, daartegen is niets te beginnen met njanga, geneeskrachtige kruiden.

In het dorp waar ranger Patrick is geboren, lijkt alles z'n gewone gang te gaan.

Achter een van de lemen huizen, niet ver van het Machampane Camp, klinkt het ritmische gestamp van een vijzel. Patricks vrouw geeft zittend in het zand hun baby de borst. Het is marulaseizoen. Een oude vrouw pelt een berg witte vruchtjes, omringd door een paar peuters die zich geen kans laten ontgaan een paar van de marula's te pikken.

Er is veel te zien in het dorp, er is veel te vertellen. Dat de maïskolven worden opgeslagen op de bovenste verdiepingen, dat daaronder wordt gekookt, zodat de rook de insecten weghoudt uit de voorraad. Dat de gevlochten bedden op stenen staan, zodat de kwade geesten eronder een uitweg hebben.

Maar wat je niet ziet, is dat de Shangaan-bevolking in Limpopo nog maar onlangs is bekomen van andere kwade geesten. Tijdens de Mozambikaanse burgeroorlog, waaraan in 1992 een einde kwam, was het gebied een efficiënte schuilplaats voor militanten en het is geen geheim dat vanuit Zuid-Afrika wapens werden aangevoerd via het Krugerpark: geen betere beveiliging dan een gebied waar het wemelt van de roofdieren. In het noorden van het park wordt nog weleens een kreupele olifant gesignaleerd, een oorlogsslachtoffer dat op een mijn is gelopen.

En nu hangen nieuwe donderwolken boven Patricks dorp. Het park bracht weliswaar inkomsten - 10 procent van de opbrengsten uit toerisme gaat naar de bevolking - , drieduizend bewoners zullen het land van hun voorouders moeten verlaten omwille van de natuur. De overheid heeft plannen hen honderd kilometer verder te huisvesten, op de vruchtbare oevers van de Olifantsrivier.

‘De bevolking zal op den duur misschien beter af zijn', zegt Tony Mondlane, een van de onderwijzers in het dorp. Zijn klas zit op houten bankjes in de schaduw van een boom. ‘Maar het zal veel moeite kosten iedereen ervan te overtuigen dat dit het beste is.'

Voor de zeer nabije toekomst hoeft niemand zich nog zorgen te maken. Op ministerieel niveau is ruzie uitgebroken: een deel van de ambtenaren vindt dat de vruchtbare grond ‘te goed' is voor de Shangaan-bevolking uit het park.

Patrick heeft gemengde gevoelens bij de plannen. Zijn familie is vergroeid met de plek, maar hij heeft zijn baan als ranger te danken aan het park. Een paar jaar geleden nog was hij een van de gelukszoekers die grote risico's namen om de kost te verdienen. Bij het verlaten van het dorp wijst hij op een boom die bij het pad staat. In de bast staat een rij kerven: merktekens van de waaghalzen. In maanverlichte nachten trekken ze te voet naar de grens van ‘Kruger' en banen zich met gevaar voor eigen leven een weg door het park op zoek naar werk in Zuid-Afrika: 40 uur lopen zonder pauze. ‘Wie niet kan meekomen of gewond raakt, wordt achtergelaten; de wet van de wildernis.' Patrick lacht ongemakkelijk.

Dan vertelt hij het verhaal over de Sjangaan die door leeuwen uit een boom werd gesleurd. En over leeuwen die geduldig lagen te wachten onder een tak tot hun menselijke prooi van uitputting naar beneden viel. Naar schatting 10 procent van de gelukszoekers overleeft de tocht niet.

Niet veel later, vlakbij het Krugerpark, merkt Johan Klopper sporen op tussen parapluvormige acacia's. Hij heeft de vaste paden van het wild in zijn hoofd zoals een stadsmens de routes van de bus. Maar deze sporen kloppen niet. Voetafdrukken. ‘Eén met schoenen, één op blote voeten.'

‘Hopelijk zijn het gelukszoekers, geen stropers. De afgelopen drie jaar zijn zes neushoorns doodgeschoten van de elf die we hadden uitgezet. Onder de bevolking van het park gaan geruchten dat er stropersbedden zijn gesignaleerd aan de rivieroever.' Op zelfgebouwde vlonders in de bomen wachten de criminelen ‘s nachts op het wild. ‘Chinezen betalen 15 duizend rand voor een neushoorn.’

In de middag gaan de gidsen Janco en Wayne op pad naar een gebied dat zebrapan wordt genoemd. Ze willen kijken of de neushoorns die het noorden het park zijn ingekomen, al verder naar hier, naar het zuiden zijn gekomen. De stropersbedden zouden niet ver van zebrapan zijn gezien.

De tocht voert door heuphoog gras, over een droge rivierbedding met zwarte stenen, langs acaciabosjes en eenzame koortsbomen waarvan de witgroene stammen oplichten in de zon. De geur van wilde tijm komt los uit het gras.

Strekspinnen werken aan hun gouden webben die wel drie meter in doorsnee kunnen worden. De ranger die ons begeleidt, veegt ze opzij met zijn oude AK 47. Impala's grazen onder een groepje acacia's en in de verte zien we de spiralende hoorns van een koedoe boven het gras - duikertjes, zebra's en antilopen, maar neushoorns zijn er niet.

Na een paar uur lopen stuiten we op een verlaten vuurplaats. Stropers? Het kunnen ook andere rangers zijn geweest, zegt Janco. Maar dan zien we ze, in twee bomen aan de rivier: gevlochten matten op een meter of drie hoogte. Janco inspecteert een van de bedden. Niets te zien, ook in de omgeving niet. Het is moeilijk te bepalen wanneer de bedden zijn verlaten, maar de gidsen zijn er niet gerust op.

De nacht brengt zowel slecht als goed nieuws naar het kamp. Om een uur of vijf klinkt een enkel schot in de verte, uit de richting van de stropersbedden. Een neushoorn, maar ook een olifant, is te doden met één welgemikt schot, had Johan verteld. De anti-stroopeenheden zijn vaak te laat: de criminelen werken snel en efficiënt.

Een halfuur later wordt het kamp opnieuw opgeschrikt, dit keer door een hard geluid - hees, blazend, zwaar, als van een reusachtig blaasinstrument. De maan verschuilt zich achter de wolken, het donker geeft niets prijs. Als het licht wordt, laat de herriemaker zich zien. Hij poedelt gemoedelijk tussen het kroos en de plompenbladeren: een nijlpaard. Weer is het feest bij het ontbijt: het allereerste nijlpaard dat de rivier is afgezakt tot aan het kamp.